Rituelen en achtergronden bij het vormsel
Hernieuwing doopbeloften en geloofsbelijdenis
In een brief die Paulus aan de Romeinen schrijft (Rom.6, 3-4) maakt Paulus duidelijk dat er bij het doopsel iets nieuws begint: we worden opgenomen in de vriendenkring van Jezus. We voelen ons veilig onder zijn mantel, want Hij behoedt al wie in Hem gelooft.We waren nog een baby toen onze ouders, peter en meter het voor ons op namen. Zij brachten ons naar de kerk en vroegen om ons te dopen. Door de beloften die zij toen voor ons hebben uitgesproken, beloofden ze ook ons te laten kennismaken met de woorden van God. Ze leerden ons liefde uit te stralen in het leven, zoals God het wil.
Deze doopbeloften zijn belangrijk voor de rest van ons leven.Om het vormsel te kunnen ontvangen moeten wij gedoopt zijn. Daar zorgden onze ouders, peter en meter voor. Van de vormelingen wordt nu verwacht dat zij zelf in staat zijn hun geloof te bevestigen. Want 'Vormen' betekent: 'Bevestigen' (confirmare).Wij geloven in God, die alles gemaakt heeft wat leeft. Wij geloven in Jezus, die mens is geworden en op aarde kwam om ons te leren leven zoals God het wil. Wij geloven in de Geest die adem is en doet leven. Wij geloven in mensen op weg naar God.Wie gevormd willen worden, moeten deze geloofspunten begrijpen. Zij moeten ze uitspreken en bevestigen voor de vormheer, ouders en de gehele gemeenschap. Ook beloven vormelingen trouw te blijven aan hun doopbeloften.Ieder jaar opnieuw, met Pasen, krijgen wij de gelegenheid deze beloften te bevestigen tijdens de paasviering waarin we de verrijzenis van Jezus herdenken die nu in eeuwigheid leeft.
Spreken over handen
Wat een wonderbaarlijke instrumenten toch, die handen. De kleine baby in de wieg is er al door gefascineerd. Urenlang staart hij naar die onhandige knuistjes, hoe die open- en toe gaan, hoe die kleine vingers bewegen. Er is heel wat tijd nodig om een handige peuter te worden: de handen wassen, een washandje gebruiken, niet meer met de handen, maar met een lepel en vork eten; met de handen kliederen in verf, leren schrijven.
Mensen zijn handelende wezens en dat hebben ze grotendeels te danken aan hun handen. Sommige mensen worden handelaar, handarbeider, andere dan weer handtastelijk of handlanger. Er zijn er ook met een handicap. Handen zeggen veel over mensen en er zijn ook veel gezegden over de handen van de mens. 'Dit ligt voor de hand' zeggen we als iets gemakkelijk te begrijpen is. Begrijpen is grijpen, zoals we doen met de handen, maar dan met het verstand. 'Hij legt de laatste hand' aan de constructie zeggen we als iemand aan de afwerking toe is. 'Ik verzet me met hand en tand' drukt een zeer zwaar verzet uit. Ik zal me met alle macht en middelen die ik daartoe heb, verzetten. En als we allen 'de handen uit de mouwen steken', dan 'maken vele handen licht werk'. Handen zeggen niet alleen veel over mensen, mensen zeggen ook veel met de handen.
Sprekende handen
Wij spreken met onze handen. Kijk maar eens naar de handen van pratende mensen in bus of trein. Vergelijk eens het handenspel van temperamentvolle sprekers (Fidel Castro bijvoorbeeld, of een Italiaanse zakenman) met het handengeklungel van beroepsacteurs in heel wat 'soaps' die onze beeldbuis teisteren. Handen spreken en handen moeten spreken. Spreken met de mond alleen is niet altijd oprecht. Men kan 'iemand naar de mond praten', en dat is niet goed. Praten moet gepaard gaan met handelen: 'geen woorden maar daden'.
Soms spreken onze handen voor zich. Als ik met mijn wijsvinger tegen mijn slaap tik, dan heeft de persoon tot wie ik mij richt niet veel woorden nodig om dit gebaar te verstaan: 'je bent van Lotje getikt, man' en als ik met gesloten vuist de duim omhoog steek, dan betekent dat 'O.K., goed gedaan'. Als iemand voortdurend hetzelfde blijft herhalen of blijft zeuren, kan ik mijn wrevel kenbaar maken door met mijn handen een zaagbeweging te maken. En als ik tenslotte met mijn wagen iemand voorbijrijd die een gebalde vuist naar mij toont, dan weet ik dat hij kwaad is. Als hij met de duim heen en weer zwaait, is het iemand die mee wil en als die persoon beide handen in de lucht steekt, vraagt die mij om te stoppen omdat hij in nood verkeert.
Handen zeggen dus meer dan wij zouden denken.
Dikwijls spreken wij met onze handen het onzegbare. Zo is er uiteraard de gebarentaal voor mensen die niet kunnen spreken. Dankzij de handen kunnen zij toch met elkaar communiceren. Maar ook voor mensen die kunnen spreken, schieten woorden soms tekort: bij hevige emoties zoals verdriet, woede of vreugde, bijvoorbeeld. Dat is ook het geval voor de grote levensvragen van de mens, waar zomaar geen pasklaar antwoord op kan worden gegeven. Bijvoorbeeld de vragen over leven en dood, vriendschap, geborgenheid, troost, aanmoediging.
Rituele, magische en sacrale handgebaren
Rituele gebaren hebben een symbolische betekenis en worden met een zekere regelmaat gesteld. Oorspronkelijk betekent 'symbool' iets wat lotgenoten bindt. Symbolen kunnen daarom ook meestal enkel door de lotgenoten in kwestie begrepen worden. Symbolen hebben daarom een groot belang in de familiale kring. De zoen bij het slapengaan, het schouderklopje bij het huiswerk, al deze gebaren kunnen vele betekenissen hebben; de betekenis kan heel intens zijn, maar kan ook verschralen en eigenlijk 'weten' alleen de lotgenoten dat.
Soms zoekt men geborgenheid, troost en zekerheid in de magie: Madame Blanche met de kristallen bol, een kaartlegster of een Afrikaanse waarzegger. Ook zij zullen rituele handgebaren maken. Of hier echter sprake is van lotgenoten is ten zeerste de vraag. Meestal is het een louter commerciële transactie. Magie heeft ook etymologisch iets negatiefs, het is toverij, bedrog.
Sacrale handgebaren worden door sacerdotes (priesters) ter gelegenheid van het toedienen van sacramenten gesteld.
Sacraal betekent heilig, dat wil zeggen: heeft te maken met het heil van de mens. Sacrale gebaren zijn niet de gebaren van een tovenaar, maar gebaren die eigenlijk uit het gewone leven zijn gegrepen. Niet het leven van de wetenschappen natuurlijk, maar het heilzame leven.
Het leven van mensen die het heil willen voor elkaar.
Zo krijgt de beschermende hand van de ouder op het hoofd van het kind een heel natuurlijke betekenis: hij biedt bescherming aan een heel fragiel en belangrijk lichaamsdeel. Hij biedt ook troost en geruststelling als het kind huilt. Ook bij het zieke kind is de hand op het hoofd een teken van heil, van heling, van genezing.
Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat een religie die gelooft in een heilsgeschiedenis, dit heel natuurlijke handgebaar als een onderdeel van de liturgie van sacramenten heeft ingevoerd.
De handoplegging in doopsel en vormsel
Daarom is de handoplegging een belangrijk element in de ritus van zowel het doopsel als het vormsel. In beide gevallen wordt de verbondenheid tussen God en mens uitgedrukt. Een beetje zoals vrienden die elkaar de hand geven. Bij de handoplegging is er echter meer. De handoplegging is een beschermend een koesterend gebaar.
Het is een belangeloos gebaar dat wordt gesteld uit liefde en niet uit eigenbelang. Het is gratuit, gratis. 'Gratia' is het Latijnse woord voor 'genade'. Gods genade is dus niet een soort van tovermiddel, maar de uitdrukking van Gods liefde. God is bekommerd om de mens en reikt zijn beschermende hand. De pasgeborene kan hierop nog niet echt antwoorden en daarom doen anderen dat in zijn plaats in de doopselliturgie. De vormeling kan dat wel. Voor hem is de handoplegging ook meer dan alleen een teken van bescherming. Het is een teken van vertrouwen. 'Je mag op mij vertrouwen'. 'Ik ben jouw toeverlaat in goede en kwade dagen'. Dit vertrouwen heeft de mens broodnodig. Het is een tweede levensadem, een kracht, een bezieling. Dat is de Heilige Geest, die helende geestdrift die wij, mensen, zo broodnodig hebben.
In dat vertrouwen staat de vormeling niet alleen tegenover God.
Christenen mogen zich beroepen op getuigenissen van dit vertrouwen: de getuigenis in het Oude en het Nieuwe Testament. In beide getuigenissen gaat het om vertrouwen: het vertrouwen in een verbond dat God met het Joodse volk heeft gesloten en het vertrouwen in Gods Liefde in de persoon van Jezus Christus.
Vertrouwen moet echter van beide kanten komen. Dat is niet altijd het geval; ook daarvan getuigen de twee testamenten. Mooi zijn de verhalen van de 'kleingelovige' Petrus - de eerste paus - bij de 'wonderbaarlijke visvangst' en als Jezus over het water loopt.
Ook bij het vormsel moet het vertrouwen van beide kanten komen en ook dat is niet altijd evident. Gods vertrouwen mag dan wel gratis en onvoorwaardelijk zijn, een vormeling heeft nog niet veel ervaring met vertrouwen of heeft misschien al heel wat negatieve ervaring met wantrouwen. Een vormeling - wie niet? - kan een duwtje in de rug of een schouderklopje daarom best gebruiken. Ook dat is de betekenis van de handoplegging. Handopleggen in het vormsel is dus eigenlijk al een beetje uit handen geven: 'Je wordt nu volwassen, jij bent nu aan zet. Jij wilt op je eigen benen staan. Het ga je goed. Vergeet Mij niet, want Ik blijf er voor jou'.
De betekenis van zalven
De zalving met olie is het belangrijkste moment van het vormselsacrament. De vormheer, de bisschop zelf of een van zijn afgevaardigden, zalft met chrisma.
Het woord 'chrisma' is afgeleid van 'Christus' (de Latijnse vorm van het Griekse 'Christos') wat 'Gezalfde' betekent, in het Hebreeuws 'Messias'. De zalving op het voorhoofd in de vorm van een kruis verwijst eveneens naar Christus.
Zalven is in de Bijbel een heel oud gebaar. Vooral in het Oude Testament vinden we het gebruik van welriekende olie in zegen- en wijdingsrituelen overvloedig terug. Olie is een teken van rijkdom, genade en zegen. Het verzacht en heelt wonden, sterkt het lichaam en geeft een mooie glans. De koningen van Israël werden met olie tot koning gezalfd, zoals de zalving van de herdersjongen David door de profeet Samuel en 'vanaf die dag rustte de Geest van de Heer op hem' (I Sam. 16, 13) of de zalving van Koning Salomo (1 Kon. 1). Ook in het Nieuwe Testament is de zalving van Christus het teken van zijn Koninklijke waardigheid en goddelijke zending. Er is de zondares die Hem erkent als de langverwachte en Hem zalft. Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon - degene die aan huidvraat had geleden - aanlag voor een maaltijd, kwam er een vrouw naar Hem toe. Ze had een albasten flesje met heel kostbare olie bij zich en goot die uit over zijn hoofd. (Matt. 26, 6 en Marc. 14,3). Van Jezus wordt ons verteld dat Hij de nieuwe koning is, de Gezalfde van God.