Welkom
Een kerstfeest als in een droom
Met lichtjes in de boom.
Kerstballen blinken,
Kerstklokken klinken.
De gezelligste tijd van het jaar,
Komen de kinderen nu hier van voor bij elkaar?
Dan gaan wij met blijde klanken,
Zingen en danken.
Kom, we nemen instrumentjes en zingen en spelen.
Kling klokjes, klingelingeling
Kling, klokjes, klingelingeling, kling, klokjes, kling!
Laat de boodschap horen: Jezus is geboren.
Voor die blijde klanken, willen wij God danken.
Kling, klokjes, klingelingeling, kling, klokjes, kling!
Kling, klokjes, klingelingeling, kling, klokjes, kling!
Aan de groene bomen, ben je nu gekomen.
Deel aan allen mede: ’t Eng’lenlied van Vrede
Kling, klokjes, klingelingeling, kling, klokjes, kling!
Kerstverhaal uit: “Kerstklokje, klingelingeling”
Míjn stal, zei de os (Miek Dorrestein)
‘Doen ze het allemaal?’ vroeg Riemke bezorgd.
‘Ja hoor,’ zei mama. ‘Kijk maar. Mooi hè?’ Trots keken ze naar de kerstboom die ze samen hadden versierd. Alle kaarsjes brandden en de rode, gouden en zilveren ballen glansden tussen de groene takken.
Ook aan de hemel glansden sterretjes, maar twee sterretjes waren stout.
Twee kleine sterretjes
Twee kleine sterretjes waren eens stout.
Ze vonden het ’s nachts aan de hemel zo koud.
Ze zijn op een kerstnacht heel lang geleden
Stiekempjes naar beneden gegleden.
Straal sterretjes geef je licht, laat je stralen dansen.
Totdat in ieders gezicht, ook blijde lichtjes glanzen.
Riemke klapte opgetogen in haar handen. ‘Nou het stalletje nog,’ riep ze. ‘Mag ik de beeldjes erin zetten?’
‘Als je ze maar niet laat vallen,’ zei mama, ‘want deze beeldjes zijn al zo oud. Nog van toen ik klein was. En als je er een breekt kunnen we hetzelfde beeldje nergens meer krijgen.’
‘Ik ben heus wel voorzichtig,’ zei Riemke verontwaardigd. Ze was toch geen baby meer net zoals haar broertje Robbie.
Mama zette de lege stal onder de boom. En nu bogen ze zich samen over de doos waarin de beeldjes, goed ingepakt, bewaard werden. Een voor een rolde mama ze uit het oude, vergeelde krantenpapier en gaf ze aan Riemke. Die moest ze eerst nog eens goed bekijken. Ze had ze zo lang niet meer gezien.
‘Ken je ze nog wel?’ vroeg mama. ‘Weet je nog wie het zijn?’
(Kerstgroep opstellen)
‘Natuurlijk!’ riep Riemke. ‘Dit is Jozef. Dat kan je zien aan zijn bruine mantel en de lantaarn in zijn hand. En dat beeldje met die blauwe jurk en een witte doek om haar hoofd is Maria. Ze kijkt altijd zo lief. En deze hier is de oude herder met de staf. En dit is de jonge herder die op zijn fluit speelt. En daar heb je de schapen. O, en nou komt de ezel. Daar zat Maria op toen ze naar Bethlehem gingen.’
‘Dan moet dit de kribbe zijn,’ zei mama. ‘Met het kindje Jezus. Zet die maar in het midden. Goed zo!’
Even aaide Riemke het kindje over zijn wangetje. Daarna legde ze het voorzichtig op een plukje hooi in de houten voerbak. ‘Ga maar lekker slapen,’ zei ze. ‘Morgen is het Kerstmis.’ (Drie koningen erbij zetten)
Met een scheef hoofd bekeek ze haar werk. Dat schaap mocht nog iets naar voren. Maar de ezel duwde ze een stap naar achter, zodat hij Jozef niet zo in zijn nek kon blazen. ‘Klaar!’ riep ze. ‘Vind je het mooi, mam?’
‘Prachtig! Hee, wacht eens, er zit nog een pakje in de doos. Wat kan dat nog zijn? O, ik weet het al. Het is de os.’
O jee, de os! Dat grote, enge beest! Riemke was er bang van. Moest je die kromme horens zien en die grote snuifneus. Wat deed die os eigenlijk in de stal? Hij hoorde nergens bij. De andere dieren wel. De ezel was van Jozef en Maria. De schapen waren van de herders. Maar de os was van niemand. Wie zou zo’n lelijk beest ook willen hebben?
‘Laat hem maar in de doos liggen,’ zei ze. Hij is veel te groot. Hij kan er niet eens meer bij.’
‘O jawel,’ zei mama. ‘Als ze allemaal een beetje opschuiven kan hij mooi achter het kribje staan. Naast de ezel. Zo.’
Alle beeldjes werden verschoven. De jonge herder kon niet eens meer in de stal. Hij moest buiten op zijn fluit gaan zitten spelen. En het kribje stond zo ver naar voren dat het kindje Jezus vast kou zou vatten. Riemke was kwaad. Mama had alles veranderd.
‘Ik vind het helemaal niet mooi meer,’ mopperde ze. ‘Die stomme rotkoe hoort er niet bij.’
Mama lachte. ‘Het is geen koe,’ zei ze. ‘Een os is een stier.’
‘Wat! Een stier!’ gilde Riemke geschrokken. ‘Weet je wel dat een stier een heel gevaarlijk wild beest is. Hij kan het kindje Jezus zomaar doodbijten!’
‘Nee hoor,’ suste mama, ‘deze niet. In de kerstnacht waren alle dieren rustig en tam. Ze deden niks, want ze wisten dat het kindje Jezus vrede op aarde kwam brengen. Vrede voor iedereen van goeie wil. En dat gold ook voor de dieren.’
Daar kunnen wij een mooi liedje over zingen.
Midden in de winternacht
Midden in de winternacht ging de hemel open.
Die ons ‘t heil der wereld bracht, antwoord op ons hopen.
Refrein
Elke vogel zingt zijn lied, herders waarom zingt gij niet.
Laat de citers slaan; blaast uw fluiten aan;
Laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren!
Vrede was er overal; wilde dieren kwamen
Bij de schapen in de stal en zij speelden samen. Refrein
Ondanks winter, sneeuw en ijs bloeien alle bomen,
Want het aardse paradijs is vannacht gekomen. Refrein
‘Maar hoe kwam die os dan in de stal?’ vroeg Riemke.
‘Dat weet ik ook niet, ’zei mama. ‘Vraag het hem zelf maar.’ Ze lachte alsof het een grapje was, maar Riemke vond het niet leuk.
Mama aaide haar over haar bol en zei: ‘Gekke meid, het zijn toch maar stenen beeldjes. Als jij nou eens de rommel naar de schuur brengt dan ga ik Robbie uit bed halen en dan drinken we samen gezellig een kopje thee.’ Meteen liep ze de kamer uit, want Robbie liet al horen dat hij wakker was.
Riemke graaide alle papieren en dozen bij elkaar en bracht ze zo vlug mogelijk naar de schuur. Stel je voor, dat de os nu er niemand in de kamer was, opeens levend werd. Ze vertrouwde die griezel voor geen cent. Maar toen ze weer in de kamer kwam was alles nog precies hetzelfde. Ze pakte een stoel en ging vlak voor het stalletje zitten. Dan kon ze alles en iedereen goed in de gaten houden.
Het was nu zo stil, dat ze boven mama en Robbie hoorde praten. De kerstballen in de boom fonkelden. In de kribbe sliep het kindje Jezus en alle beelden stonden er roerloos naar te kijken. Riemke werd zelf ook slaperig. Maar opeens schoot ze rechtop.
‘Ik heb het wel gezien,’ riep ze. ‘Je snaaide met je grote tong een strootje uit de kribbe.’
De os gooide zijn zware kop omhoog en snoof. ‘Boe, één strootje maar. Waar maak je je druk om! Het is trouwens mijn eigen stro en mijn eigen kribbe en mijn eigen stal.’
‘Niet waar!’ riep Riemke. ‘Wat kan jij liegen, zeg. Mijn opa heeft de stal en de kribbe zelf gemaakt.’
‘Dat weet ik ook wel,’ zei de os. ‘Ik heb het ook niet over deze stal. Ik bedoel de echte, die van vroeger, die buiten in het veld stond. En ik was er het allereerst. Vraag het hun maar.’
‘Iaah,’ balkte de ezel luidruchtig.
‘Jeeeh, jeeeh,’ mekkerden de schapen.
‘Ssst,’ deed Maria met een vinger tegen haar lippen. En daarom knikten Jozef en de herders alleen maar stilletjes van ja.
‘O,’ zei Riemke. ‘Maar wat deed je dan in die stal?’
‘Boe, wat een domme vraag,’ zei de os verachtelijk. ‘Uitrusten natuurlijk en eten. Ik had keihard gewerkt. De hele dag karren vol eten en drinken aangesleept. Want heel Bethlehem zat stikvol vreemde mensen, die daar hun naam moesten komen opgeven. De keizer wilde weten hoeveel mensen er in zijn grote keizerrijk leefden.’
‘Ia,’ knikte de ezel, ‘daarom moesten wij ook naar Bethlehem. Maar we waren een beetje laat en toen was er nergens meer een plaatsje voor ons te vinden. Ia, wat was dat erg. We konden bijna niet meer vooruit, zo moe waren we.’
‘Maria was zelfs al bang dat het kindje, dat ze al heel gauw verwachtte, op straat geboren zou worden,’ zei Jozef ernstig.
‘Dat weet ik,’ zei Riemke gauw. ‘En toen moesten jullie buiten de stad een plekje gaan zoeken en zo kwamen jullie in zijn stal terecht. Dat vond je zeker wel een hele eer, hè?’ zei ze tegen de os.
Die liet beschaamd zijn zware kop zakken. ‘Helemaal niet,’ zei hij. ‘Ik was kwaad. Loeikwaad kan je wel zeggen. Ik stond net lekker van het hooi uit mijn kribbe te vreten toen ik buiten stemmen hoorde.
“Zullen we hier maar binnengaan, Maria? We kunnen niet de hele nacht blijven zoeken.” Meteen werd de deur opengetrokken en een man gluurde naar binnen. “Het is hier wel een beetje smerig,” zei hij, “en het stinkt, maar we hebben tenminste een dak boven ons hoofd. Kom maar.”
En toen kwam er een ezel naar binnen met een vrouw op zijn rug. Zomaar ongevraagd pikten ze mijn stal in. De vrouw liep naar de emmer met mijn drinkwater en gebruikte het om haar gezicht en handen te wassen. De ezel stak zijn snuit in de kribbe en begon brutaal van mijn hooi te vreten. En de man haalde het stro bijna onder mijn poten vandaan om er een bed voor zijn vrouw van te maken. Ik loeide van kwaadheid. “Boe, boe, dit is mijn stal! Maak dat je wegkomt!”
Ze schrokken wel, maar gingen niet weg. De vrouw zei: “Alsjeblieft os, jaag ons niet weg. We zijn zo moe.”
En de man zei: “Ze hebben ons overal weggestuurd. We kunnen nergens anders naar toe.”
Maar ik wilde ze niet in mijn stal hebben. Ze moesten eruit. Het was alleen heel vervelend dat mijn baas me met een touw aan een balk had vastgebonden.’
‘Dat was maar goed ook!’ zei Riemke streng. ‘Wat had je gedaan als je zomaar los had kunnen rondlopen?’ (de os doen we een ketting om)
‘Maar ik kwam wel los,’ zei de os grimmig. ‘Ik stampte en ik rukte en ik schuurde met mijn nek net zolang langs de balk tot het touw knapte. En toen boog ik mijn kop omlaag om ze alle drie, de ezel en de man en de vrouw met mijn horens de stal uit te rammen.’
‘Heb je dat echt gedaan?’ vroeg Riemke ademloos.
Even zweeg de os en hij keek verstoord naar de ezel, die vol leedvermaak giechelde.
‘Nee!’ zei hij toen. ‘Ik heb het niet gedaan want ik kon opeens helemaal niks meer. Geen poot verzetten. Niet met mijn kop schudden. Niet met mijn staart zwiepen. Zelfs niet meer loeien. Ik was net een stenen beeld.’
‘Net goed!’ zei Riemke met een tevreden zucht.
‘En toen,’ zei de os dromerig, ‘toen hoorde ik opeens een kindje huilen. Het kwam vanuit het hoekje waar Maria op haar strobed lag. Jezus was geboren.’ Even zweeg hij en schudde zijn kop alsof het hem nog verbaasde.
Over de geboorte van Jezus kennen wij een mooi liedje. Ik zing voor en jullie zingen mij na.
Er is een kindeke geboren
Er is een Kindeke geboren op aard. 2x
't Kwam op de aarde voor ons allemaal. 2x
Er is een Kindeke geboren in 't strooi. 2x
‘t Lag in een kribbe, gedekt met wat hooi. 2x
't Kwam op de aarde en 't had er geen huis. 2x
't Kwam op de aarde en droeg al zijn kruis. 2x
't Kwam op de aarde voor ons allegaar. 2x
En 't wenst ons allen een zalig Nieuwjaar. 2x
‘Mijn boosheid was ineens over. Ik stond daar maar stil te kijken, hoe Maria het huilende kindje in doeken wikkelde en het sussend op haar arm wiegde. En toen keek het kindje door zijn tranen heen mij aan. En ik schaamde me dood. Dat kindje was zo arm geboren. Het had helemaal niks. Nog niet eens een wieg. En ik had zoveel. Ik zei tegen Maria: “U kunt toch niet de hele nacht dat kindje in uw arm houden. Neem mijn kribbe maar, dan heeft het tenminste een bedje. En laat het hooi er maar in liggen, dan ligt het zacht. En blijf vannacht maar allemaal in mijn stal slapen.”
Ik ben toen vlak bij de kribbe gaan liggen om het kindje met mijn adem te verwarmen.’
‘Maar kon je je toen opeens weer bewegen?’ vroeg Riemke. ‘Wie had je eigenlijk tegengehouden?’
‘Jezus natuurlijk,’ zei Jozef trots.
‘God,’ zei Maria eerbiedig.
De os knikte. ‘Dat begreep ik later pas, toen er een lichtstraal uit de hemel viel. En engelen begonnen te zingen. En de herders met hun schapen binnenkwamen om naar het kindje te komen kijken.
Zullen we een liedje zingen over de herders en de engelen?
De herdertjes
De herdertjes lagen bij nachte, zij lagen bij nacht in het veld.
Zij hielden vol trouwe de wachte, zij hadden hun schaapjes geteld.
Daar hoorden zijn engelen zingen, hun liederen vloeiend en klaar.
De herders naar Bethlehem gingen, ’t liep tegen het nieuwe jaar. 2X
Het was geen gewoon kindje. Het was God. En God had mijn koude rommelige stal uitgekozen om geboren te worden. Niet het mooie paleis van koning Herodes. Ik voelde me verlegen, beschaamd en tegelijk ook heel trots.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Riemke. ‘Het was een mooi verhaal. Dank je wel, os.’ Ze rekte zich eens uit en gaapte.
‘Was je in slaap gevallen?’ vroeg mama die met Robbie op haar arm de kamer in kwam.
‘Nee hoor,’ zei Riemke en ze sperde haar ogen wijd open. ‘Ik weet nou waarom de os ook in de stal mag. Hij stond er al. Het was zijn stal.’
Om zes uur kwam papa thuis en hij moest natuurlijk meteen de kerstboom en de kerststal bewonderen. ‘Mooi,’ zei hij. ‘Prachtig! Maar waarom staat de os aan een ketting? Is dat niet het zilveren armbandje dat jij van oma hebt gekregen, Riemke?’
‘Ja,’ zei ze. ‘Maar een touw trekt hij kapot. En als Jezus slaapt kan hij de os niet tegenhouden als hij weer wild wordt.’
Hij leek nu wel rustig en tam, maar toch vertrouwde Riemke hem niet. Die ketting was wel zo veilig.
Tot slot zingen we samen nog een wens voor iedereen.
Ik wens je een vrolijk Kerstfeest 3X