18
- Regioblad
Pasen 2016
Bethjes pagina
Witte Donderdag
Het is bijna Paasfeest. Jezus en zijn vrienden zitten aan tafel.
‘Dit is ons laatste avondmaal samen’, zegt Jezus. ‘Vanavond zal
een van jullie mij verraden aan de mensen die mij weg willen
hebben.’ ‘U verraden? Echt niet! Nooit!’, zeggen de vrienden.
‘En toch zal het gebeuren’, zegt Jezus. Terwijl ze verder eten,
neemt Jezus een brood. Hij breekt het in stukken en deelt
het uit aan zijn vrienden. ‘Eet dit brood’, zegt hij: ‘Dit is mijn
lichaam.’ Daarna neemt hij een beker wijn en zegt: ‘Drink deze
wijn, dit is mijn bloed. Iedere keer als jullie samen brood eten
en wijn drinken, denk dan aan mij.’
Na het eten lopen Jezus en zijn vrienden de Olijfberg op.
Alleen Judas gaat er stiekem vandoor. In de olijventuin wil
Jezus alleen zijn om te bidden. Hij is nog maar net terug bij
zijn vrienden als ze geschreeuw horen, gestamp van laarzen
en gekletter van zwaarden ... Daar komt Judas! Hij loopt
op Jezus af en geeft hem een kus. Achter Judas komt een
schreeuwende bende, gewapend met zwaarden en knuppels. Ze
grijpen Jezus vast en nemen hem mee. Ze brengen hem naar
de mensen die Jezus weg willen hebben. Naar de hogepriesters
die werken in de tempel. En wat doen de vrienden van Jezus?
Zij vluchten weg ...
Goede Vrijdag
De volgende ochtend brengen de hogepriesters Jezus naar
stadhouder Pilatus. Hij moet beslissen wat er met Jezus gaat
gebeuren. ‘Bent u de koning van de Joden?’ vraagt Pilatus.
‘U zegt het’, antwoordt Jezus. De hogepriesters roepen
vreselijke dingen over Jezus. ‘Waarom zegt u niets?’ vraagt
Pilatus. ‘U hoort toch wat ze allemaal roepen?’ Maar Jezus
antwoordt niet.
‘Ik vraag wel aan de mensen buiten wat ik met hem moet doen’,
bedenkt Pilatus.
‘Zij staan te wachten, tot ik een gevangene vrij laat. Dat doe
ik elk jaar met Pasen. Ik laat hen kiezen tussen Jezus en
Barabbas. Ik weet zeker dat ze voor Jezus kiezen .’
‘Wie zal ik vrij laten?’ vraagt Pilatus even later aan de
mensen. ‘Jezus, de koning, of Barabbas, de moordenaar?’ De
hogepriesters hitsen de mensen op: ‘Kies Barabbas!’ ‘Barabbas!’
roept iedereen. ‘Wat moet ik dan met Jezus doen?’ vraagt
Pilatus. ‘Kruisig hem!’ sissen de hogepriesters. ‘Kruisig hem!’
schreeuwen de mensen. ‘Maar hij heeft niets gedaan!’ ‘Kruisig
hem!’ brullen ze nog harder.
‘Dan moeten jullie het zelf maar weten’, zegt Pilatus.
De soldaten nemen Jezus mee. Hij wordt geslagen, uitgelachen
en op de heuvel Golgota aan het kruis gehangen. Boven zijn
hoofd staat: ‘Koning van de Joden.’
Terwijl de soldaten zijn kleren verdelen, kijkt Jezus naar zijn
moeder en zijn vrienden. ‘Zorg voor elkaar’, zegt hij. En dan:
‘Ik heb dorst.’
Als Jezus heeft gedronken, zegt hij: ‘Het is goed, het is
volbracht.’ Hij buigt zijn hoofd en sterft.
Die avond wordt Jezus begraven in een grot, vlak bij de heuvel
Golgota.
Stille Zaterdag
De volgende dag, op de sabbat, zitten de vrienden van Jezus
stil bij elkaar. Ze hebben geen woorden voor hun verdriet. Ze
kunnen alleen maar aan Jezus denken. Aan wat hij deed. Aan
wat hij aan hen leerde. Aan dat hij niet meer bij hen is ...
Pasen
Een nieuwe dag is begonnen! De zon komt op. De bomen en de
bloemen krijgen kleur. De vogels worden wakker, de lucht is
blauw. Maar Maria van Magdala ziet het niet. Verdrietig loopt
ze naar het graf van Jezus. Als ze bij het graf komt, schrikt
ze; de steen voor het graf is weggerold! Het graf is leeg!
Ze rent terug naar huis. ‘De steen is weg’, huilt ze tegen de
vrienden. ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald. Ik weet niet waar
hij is!’
Petrus en de anderen lopen snel naar het graf. Johannes is er
het eerst. Het is waar, de steen is weg! Hij kijkt in het graf.
Het is leeg, alleen de linnen doeken waarin Jezus is begraven,
liggen er nog. Nu is Petrus er ook. Hij loopt het graf in, het is
leeg. Johannes komt bij hem staan. Plotseling schiet het door
hem heen: Jezus zei, dat hij na drie dagen op zou staan. Dat
hij niet dood zou blijven, maar leven! De vrienden gaan terug
naar huis.
Maria blijft bij het graf. Huilend kijkt ze naar binnen en
ziet twee engelen, die vragen: ‘Waarom huil je?’ ‘Mijn Heer is
weggehaald, ik weet niet waar hij is’, snikt Maria. Achter haar
staat nog iemand. ‘Waarom huil je?’ vraagt hij. Maria kijkt om.
Daar staat Jezus! Maar Maria ziet het niet. Ze denkt dat het
de tuinman is.
‘Heeft ú mijn Heer ergens anders neergelegd? Zeg alstublieft
waar hij is.’
‘Maria!’ zegt Jezus. Als ze haar naam hoort, gaan haar ogen
echt open. Het is Jezus! ‘Meester!’ roept ze en steekt haar
handen naar hem uit. ‘Hou me niet vast.
Ik ga naar mijn Vader, onze God. Ga naar huis en vertel het
de anderen’, zegt Jezus. En Maria gaat en vertelt telkens
opnieuw: ‘Ik heb de Heer gezien! Hij is niet dood, hij leeft!’
(Tekst Joke Wit; gepubliceerd met toestemming van de
Protestantse Kerk Amsterdam.)