Regioblad -
5
bijbelLeesrooster
4 september:
Wijsheid 9,13-18b
Filemon 9b-10.12-17
Lucas 14,25-33
11 september:
Exodus 32,7-11.13-14
1 Timoteüs 1,12-17
Lucas 15,1-32
18 september:
Amos 8,4-7
1 Timoteüs 2,1-8
Lucas 16,1-13
25 september:
Amos 6,1a.4-7
1 Timoteüs 6,11-16
Lucas 16,19-31
2 oktober:
Habakuk 1,2-3; 2,2-4
2 Timoteüs 1,6-8.13-14
Lucas 17,5-10
9 oktober:
2 Koningen 5,14-17
2 Timoteüs 2,8-13
Lucas 17,11-19
16 oktober:
Exodus 17,8-13
2 Timoteüs 3,14-4,2
Lucas 18,1-8
23 oktober:
Sirach 35,12-14.16-18
2 Timoteüs 4,6-8.16-18
Lucas 18,9-14
30 oktober:
Wijsheid 11,23-12,
2 Tessalonicenzen 1,11-2,2
Lucas 19,1-10
6 november:
2 Makkabeeën 7,1-2.9-14
2 Tessalonicenzen 2,16-3,5
Lucas 20,27-38
13 november:
Maleachi 3,19-20a
2 Tessalonicenzen 3,7-12
Lucas 21,5-19
20 november:
2 Samuël 5,1-3
Kolossenzen 1,12-20
Lucas 23,35-43
Al een aantal jaren schrijf ik in iedere
uitgave van ons ‘Regioblad’ iets over de
Schriftlezingen van de periode die komt.
Dat doe ik al vanaf 2012 onder de titel ‘Bij
de schriftlezingen van…’. Ik doe dat met
plezier.
Natuurlijk is dat mijn kijk op de Bijbel.
Lang geleden, - in 1967 -, heb ik kennis
gemaakt met het Hebreeuws, de taal
waarin het grootste gedeelte van het ‘Oude
Testament’ geschreven is. Toen ik in 1970
hier kwam werken, ben ik begonnen met
de lezingen van iedere zondag te vertalen
uit het Hebreeuws (Oude Testament) en het
Grieks (Nieuwe Testament) om voor mijzelf
te weten, wat er nu eigenlijk geschreven
staat, want iedere vertaling is natuurlijk een
interpretatie. Wij lezen die woorden in een
vertaling, we kunnen bijna niet anders. Dat
is al eeuwen het geval.
De Hebreeuwse Bijbel werd al vóór onze
jaartelling, dus voor het jaar 0, vertaald in
het Grieks. Toen het christendom eenmaal
goed van start was gegaan en het Grieks
niet overal meer verstaan werd, kwam er een
vertaling in het Latijn rond het jaar 400. Dat
werd voor katholieken hét woord van God,
bijna tot aan onze tijd toe, in ieder geval tot
in de 20e eeuw. Maar zowel de Griekse als de
Latijnse vertaling zijn allebei interpretaties.
Rond 1500 kwamen er vertalingen in de
‘moderne’ talen, ook in het toenmalige
Nederlands, wat natuurlijk heel anders
was dan ons huidige Nederlands. Voor de
protestanten was de Statenvertaling van
1637 net zo heilig als de Latijnse vertaling,
de Vulgaat, voor de katholieken. Beiden
waren het ware, onaantastbare Woord van
God.
Een overzicht van heel die geschiedenis is te
vinden op internet:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Bijbelvertaling. Op internet staan ook
de moderne vertalingen weergegeven, zoals
wij die kennen, en zoals wij die gebruiken
in de liturgie.
In de loop van die tijd is er veel veranderd
in ons omgaan met al die oude teksten. We
zijn er achter gekomen, dat ook de ‘heilige
Woorden’, of ‘Gods Woord’ behandeld
moeten worden, zoals bijna ieder geschreven
woord, dat je leest. Eenvoudig gezegd: het
gaat om de relatie tussen mij, als lezer, en de
tekst die voor mij ligt. Wat zegt die tekst mij,
en hoe reageer ik daar dus op.
Sinds ik met pensioen ben, ben ik me nog
meer dan vroeger bezig gaan houden met
dat boek van ons geloof. Ik ben in 2011
begonnen met de Hebreeuwse Bijbel te
vertalen voor mijzelf. Het doel was om mijn
kennis van het Hebreeuws bij te spijkeren,
en om te weten te komen, wat er precies
geschreven staat. De computer maakt dat
wat gemakkelijker dan vroeger: je kunt de
Hebreeuwse tekst en vele vertalingen naast
elkaar vergelijken. Dat doe ik ook.
Ik probeer zo letterlijk mogelijk te vertalen.
Meestal kom je dan uit bij ‘houterig
Nederlands’, want het Hebreeuws heeft een
heel andere structuur, dan de Westerse talen.
Mijn vertaling is dan ook niet bedoeld om
uit te geven, of in het openbaar te gebruiken.
Intussen heb ik de Psalmen vertaald, Exodus
en Leviticus, Jesaja, een paar kleine profeten,
het Hooglied en Prediker. Ik ben nu bezig
met Ezechiël.
Heb ik daar iets van geleerd? Heel veel.
Dat het gaat om verhalen, die echte verhalen
zijn in die zin, dat ze ons iets willen vertellen,
ons een beeld voorhouden, sterker nog: ze
scheppen een hele wereld, een nieuwe, ideale
wereld.
Ik heb al eens geschreven: in verhalen kan
van alles gebeuren. Iedere deelnemer aan het
verhaal kan praten bijvoorbeeld. Zo kun je
God sprekend opvoeren, maar ook de slang.
Iedereen kan verschijnen; de zon kan stil
staan; je kunt over het water lopen; zelfs als
je dood bent, kun je ineens weer tot leven
komen; een bak meel raakt nooit leeg, een
kruik olie raakt niet uitgeput. Je kunt zelfs
ten hemel varen. Of mensen die allang
overleden zijn, verschijnen ineens, levend
en wel. Dat en nog veel meer, kan allemaal
gebeuren in verhalen.
Eeuwenlang heeft men gedacht, dat ze ‘echt
gebeurd zijn’, maar daar zijn ze niet voor
geschreven. Je moet ze dus ook niet ‘letterlijk’
nemen, want dan kunnen er verschrikkelijke
ongelukken gebeuren. In het boek Leviticus
bijvoorbeeld, maar ook in Exodus wordt er
gesproken over God, die bevel geeft om de
vijand met wortel en tak, mannen, vrouwen
en kinderen uit te moorden. Je zou bijna je
geloof in een menslievende, leven gevende
God verliezen als je die teksten letterlijk
neemt.
Het gaat om de wereld die de verhalen van
lang geleden bij mij oproepen, wat ‘kan ik
daarmee?’ Wat willen die verhalen dan bij
mij, bij ons oproepen? Een nieuwe, ideale,
betere, menselijker wereld. Dat maakt het
spannend en uitdagend.
Zo is het ook met het Nieuwe Testament.
De evangelies schetsen ons, ieder op hun
eigen manier een beeld van God en van
Jezus. Wat kan ik daarmee? Wat kan ik
daar hier en nu mee? Het gaat voor mij
in de Bijbel altijd om een God, die leven
wil voor ieder mens, wie en hoe die mens
ook is. Voor dat doel moeten mensen alles
over hebben, zelfs hun eigen leven. Jezus is
daarvan het voorbeeld. De mensen vóór ons,
onze ouders en voorouders, hebben dat aan
ons doorgegeven. Aan ons de niet geringe
taak om dat door te geven.
Er is nog veel te zoeken, veel te doen om dat
ideaal gestalte te geven.
Miel Erpelinck.
Bij de Schriftlezingen voor ‘altijd’